In een destijds verschenen nawoord bij Twee en Veertig Etsen van René De Coninck had Remy de Cnodder het over René De Conincks ‘tot passie geworden aanhankelijkheid aan de Schelde en de haven van Antwerpen’.
Het is alvast één aspect van deze veelzijdige kunstenaar. Het zijn geenszins traditionele, brave zichten op de Antwerpse haven die men bij René De Coninck moet zoeken. Maar de scherpe en toch sober-poëtische lijnen van een droogdok, een schip aan de kade, weer een droogdok, nog een schip aan de kade.
Het is anders maar niet minder echt. Beter omdat hij er midden in zit. Zondag bij de haven of zondagse verlatenheid, verschillende facetten van eenzelfde diep doorvoeld aanvoelen van realiteit. Ook bij Breugel vindt men fantastische, tijdeloze steden, grillig van vorm, ergens bij de zee, in feite telkens dezelfde maar vanuit een andere invalshoek bekeken. En bij De Coninck, ook buiten de haventhematiek, die enorme verscheidenheid in onderwerp en vormgeving. Iets van Ensor, zonder de kleur, maar met nog meer verbeelding. De filosofie van Landuyt of is het die van Kafka? En ook Bosch gemilderd door Tytgat, maar minder naïef.
En zo zou men met wat imaginatie en Hineininterpretierungen kunnen voorthollen en langs de grote leermeester Jules De Bruycker om, misschien anachronistische en vermeende Gentse inspiratie zoeken bij ‘ne Vlieger’ van volkszanger Walter De Buck avant la lettre.
Waarom duurde het zo lang voor René De Coninck ook bij het grote publiek doordrong? Voor wie dit werk ziet lijkt het onbegrijpelijk. Deze oeuvre-catalogus komt dus op zijn tijd. Toen het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in 1979 van mevrouw Jacqueline De Coninck een groot aantal koperplaten ten geschenke kreeg – haar echtgenoot was op 31 maart 1978 overleden – ontstond vanzelf de gedachte om de kunstenaar met een passende tentoonstelling te gedenken. Tevens dook het voornemen op om naast deze tentoonstelling iets blijvends tot stand te brengen, geen gewone tentoonstellingscatalogus, maar een document met ruimere dimensie : deze oeuvrecatalogus van De Conincks grafiek.
Het AMVC en in het bijzonder Bibliothecaris-afdelingshoofd A. Pallemans maakte er werk van en stelde deze catalogus op, met al de acribie en na al het opzoekingswerk die een dergelijke arbeid vereist.
Intussen meldde de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten zich aan. Directeur L. Theo van Looij betoonde een levendige belangstelling voor het initiatief en dat lag natuurlijk voor de hand, De Coninck was immers jarenlang als een gewaardeerd leraar aan dit instituut verbonden.
De bijdrage van de Academie in de onderneming zou trouwens niet gering zijn, zij stond in voor de materiële realisatie van deze catalogus. Zo is dit boek dan het resultaat van een samenwerking tussen twee instituten, uit gemeenschappelijke waardering en bewondering ontstaan en we menen dat er, voor al wie van De Conincks werk houdt, alle reden is zich over deze samenwerking te verheugen.
Door deze publicatie kan het werk overzien worden in zijn menigvuldigheid en in zijn veelzijdigheid: het is een document dat voor de studie van de Vlaamse grafiek in de toekomst zal moet en geraadpleegd worden.
Uitgesproken door Wim Geldolf, Schepen voor Onderwijs.