- De Belser in: Clio, Schoolblad voor het officieel onderwijs, 1964.
In de Middeleeuwen werden de boeken opgeslagen in de plaatsen waar zij werden geschreven, resp. afgeschreven, verlucht en gebruikt : binnen de kloostermuren. De scriptoria of schrijfkluizen van de nijvere monniken vervulden toen de rol van bibliotheken. Maar in de tweede helft van de 13de eeuw kwam daarin verandering, en die verandering was het rechtstreekse gevolg van de vestiging en organisatie der eerste Europese universiteiten (onder andere Bologna, Oxford, Parijs, Modena, Salerno), die een deel van het beheer der didactische middelen voor zich opeisten. Vanuit cultuurhistorisch, vooral bibliotheconomisch oogpunt was dit een eerste belangrijke stap op de (lange) weg naar de ontvoogding van het boek. Geleidelijk ontstonden, naast de universiteits- of geleerdenbibliotheken, ook andere typen van wereldlijke bibliotheken: de hofbibliotheek en de particuliere bibliotheek. Naar dit laatste type – de private verzameling van de intellectueel, de kunstenaar, de burger – gaat hier onze aandacht.
Dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst (die een grotere en goedkopere verspreiding van het boek mogelijk maakte) en van de bedrijvigheid der humanisten, kwam de particuliere bibliotheek in de Renaissance tot grote ontwikkeling. Alhoewel vele voorname verzamelingen van die aard in de loop der tijden, al of niet via hofbibliotheken, in de openbare bibliotheken belandden – een beroemd voorbeeld is Petrarca’s boekenbezit, één van de kostbaarste fondsen van de Biblioteca Mediceo-Laurenziana – hielden toch nog heel wat private collecties stand tegen de verzamelwoede van vorsten als de Medici (Florence), de Montefeltro (Urbino), de Sforza’s (Pavia), de Estes (Ferrara), Matthias Corvinus (Boeda, Hongarije) of van Paus Nicolaus V, de grondlegger van de Biblioteca Vaticana (Rome). Vooral de Rijnsteden tussen Mainz en Bazel waren in de 15de en 16de eeuw rijk aan private bibliotheken. Dit is niet zo merkwaardig wanneer men bedenkt, dat ook de boekdrukkunst vanuit Gutenbergs atelier deze weg volgde.
In Bazel zal de invloed van de plaatselijke humanistenkring, waartoe o.a. Erasmus en de drukkers Froben en Amerbach behoorden, aan het verschijnsel niet vreemd zijn geweest. De Sodalitas Basiliensis was immers het trefpunt van lieden als Johannes Sichardus (1499-1552) en de uit Schlettstadt in de Elzas afkomstige Beatus Rhenanus (1485-1547), beiden bibliofielen van hoog aanzien. De bibliotheek van Beatus Rhenanus, die ca. 900 werken omvatte, is nagenoeg in haar geheel bewaard gebleven, wat wel een uitzondering mag heten.
Een voornaam centrum in Duitsland was Neurenberg, waar bibliotheken als die van de arts-historicus Hartmann Schedel (1440- 1514), ca. 600 boeken groot, en van de rechtsgeleerde Willibald Pirckheimer (1470-1530) de bewondering afdwongen van hun omgeving. Pirckheimer was een vriend en beschermeling van keizer Maximiliaan I, evenals overigens zijn Augsburgse evenknie Konrad Peutinger (1465-1547). Peutingers collectie, die meer dan 2100 boeken bevatte (waaronder 170 handschriften), mag worden beschouwd als een van de rijkste Duitse humanistenbibliotheken. Na zijn dood werd dit kostbare bezit jammer genoeg versnipperd.
Voor Duitsland dienen ten slotte nog te worden vermeld de bibliotheken van Jakob Wimpfeling (1450-1528), Johannes Reuchlin (1455-1522) en van de Sponheimer abt Tritheim (1462-1516), wiens bezit in 1505 uit ongeveer 2000 banden bestond.
Minder actief waren de Franse privéverzamelaars. Toch verdient hier een eervolle vermelding de befaamde Jean Grolier (1479-1565), thesaurier-generaal en beschermer van de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius. Van zijn bibliotheek van 3000 delen, die in 1676 verstrooid werd, zijn nog ongeveer 400 werken bewaard gebleven. Het zijn juweeltjes van bindkunst en niet ten onrechte is men gaan spreken van Grolier-banden en een Grolier-stijl. Thomas Mahieu, een tijdgenoot van Grolier, had eveneens een bijzondere voorliefde voor de fraaie boekband.
De Nederlanden bleven ondertussen niet achterop. Een druk politiek, economisch en artistiek verkeer begunstigde de vorming van particuliere bibliotheken in de lage landen; als historisch verschijnsel worden ze hier echter pas algemeen tijdens de Hervorming. Representatief zijn de bibliotheken van het bankiersgeslacht Fugger (registerbanden!) en van de geestelijke diplomaat en humanist Hieronymus van Busleyden (1470-1517), wiens paleis te Mechelen – thans herschapen in een museum – nog steeds een keur van klassieke werken uit zijn bezit herbergt. Tot een latere generatie behoort die andere vooraanstaande Vlaamse diplomaat en geleerde : Ogier Ghislain de Busbecq (1522-1592). Zijn belangrijke verzameling Griekse handschriften raakte in Oostenrijks bezit (Weense Hofbibliotheek.)
Een indrukwekkend aantal gedrukte boeken, handschriften en antieke gedenkstukken werd door de Antwerpse bisschop Laevinus Torrentius (1525-1595) bijeengebracht : de summiere catalogus van zijn bibliotheek besloeg niet minder dan 64 bladzijden in kwartoformaat!
Een enig voorbeeld van een private bedrijfs- en geleerdenbibliotheek uit die tijd is de naslagbibliotheek die door de Antwerpse meester-drukker Christoffel Plantijn (1520-l589) na 1555 in het leven werd geroepen ten behoeve van zijn proeflezers. Uit dit bescheiden opzet zou verreweg de grootste particuliere renaissancebibliotheek van de Nederlanden groeien.
Ook de ‘politiekers’ lieten zich in onze gewesten niet onbetuigd als boekenliefhebbers : kardinaal-staatssecretaris Granvelle (1517-1586) legde in zijn verschillende verblijven waardevolle verzamelingen aan, onder meer een unieke collectie Griekse handschriften en oude banden, bewaard te Besançon. Zijn Calvinistische tegenstander Marnix van Sint-Aldegonde (1540-l598) deed hierin voor hem niet onder : toen diens bibliotheek ruim een half jaar na zijn dood, in juli 1599, openbaar verkocht werd in de woning van zijn vrouw te Leiden, bleek de veilingcatalogus een 1600-tal gedrukte boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen te bevatten. Bovendien was de auteur van De Bijenkorf niet altijd even kies in zijn middelen om zijn privéverzameling uit te breiden; zo is ons bekend dat hij in 1573 beslag liet leggen op de in Gouda achtergebleven particuliere bibliotheek van de naar Spanje uitgeweken Friese jurist Joachim Hoppers (1523-1576).
Er zijn, in de Nederlanden en ook daarbuiten, nog veel meer voorbeelden van particuliere Renaissancebibliotheken aan te wijzen dan wij in dit korte bestek konden doen. Door onvolledigheid zondigen wij eveneens, omdat we de gelegenheid verzuimden een greep te doen uit de vele, vaak plezierige getuigenissen van beroemde tijdgenoten (Sebastian Brant, Hans Sachs, Ulrich von Hutten, en anderen) over de leeshonger en verzamelwoede van de 16de-eeuwse burger. Maar die kan ieder voor zichzelf gemakkelijk terugvinden.