André Goezu

De schilder en graficus André Goezu werd in 1939 te Antwerpen geboren. Hij studeerde van 1956 tot 1963 aan de Koninklijke Academie en het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen, waar hij in 1963 het Laureaat verwierf.

Sinds 1968 heeft hij zich in Parijs gevestigd. Niet in het rumoer van de wereldstad, maar in de eenzaamheid van zijn atelier, waar hij met zijn naalden en pennen, rollers en persen, zuren en verven het innerlijk en het gevoelige van de mens en de natuur tot uitdrukking weet te brengen in een groot en gevarieerd oeuvre.

Opvallend in het werk van Goezu is zijn band met de literatuur. Hij verzorgde vele uitgaven van teksten met zijn grafische kunst. Ook gaf hij tal van bibliografische werken uit. Om enkele te noemen:

Mazzel und Broeche –  8 gravures bij 16 gedichten van Jo Verbrugghen, 1969.
Nykta – 11 aquatinten bij gedichten  en teksten met de nacht als thema, 1975.
Sphinge – 6 aquatinten bij een gedicht van Emile Verhaeren, met een inleiding van Ward Ruyslinck, 1977.
Antwerpen geschilderd en geschreven – Een symbiose – 4 aquatinten bij vier verhalen van Monika Van Paemel, 1995.
Pentateuch – 15 aquatinten bij 15 citaten uit de Petateuch, met een voorwoord van Julien Klener, 1997.
Equinox – 7 aquatinten bij gedichten in het Nederlands en Engels van Richard Foqué, 2011.

Voor de genoemde uitgave van Sphinge schreef Ward Ruyslinck zijn opstel ‘Sfinx in de derde macht’, waardoor mijn aandacht werd getrokken door het werk van Goezu. Ik kreeg veel bewondering voor deze graficus, waardoor ik ook de onderliggende tekst van Emile Verhaeren wilde doorgronden.

Emile Verhaeren schreef rond 1887 een aantal artikelen over de Belgische symbolistisch schilder Fernand Khnopff die verschenen in het tijdschrift L’Art Moderne. Uit het artikel ‘Un peintre symboliste’ (L’Art Moderne, 24 april 1887) gebruikte André Goezu een gedicht over het werk van Khnopff voor zijn bibliofiele suite Sphinge.

Hieronder volgen de afbeeldingen van de zes aquatinten naast de teksten van Emile Verhaeren in het Frans en daaronder mijn benadering van zijn tekst in het Nederlands.

N.B.  In het Frans bestaan er voor het Nederlandse woord sfinx twee vormen:
Le sfinx : het manlijke monster dat bijvoorbeeld in het Oude Egypte werd gebruikt als wachter en werd afgebeeld als leeuw met een vrouwenhoofd om vijanden angst aan te jagen.
La sphinge : de vrouwelijke sfinx, zoals die bijvoorbeeld voorkomt in de Griekse mythologie (met adelaarsvleugels in de Oedipus-mythe).
Omdat in het Nederlands geen woord bestaat voor de vrouwelijke sfinx, heb ik bij de vertaling van de tekst van Emile Verhaeren het woord ‘sphinge’ onvertaald gelaten om het vrouwelijk geheimzinnige te bewaren.

Frits de Vries

 

Sphinge

C’est à travers une gaze légère fixée au bas par le scintillement
d’une pierre précieuse le corps surgi d’une femme ou plutôt
l’immatérialité d’un corps de femme, hiératique ceinte de bijoux
évaporés en brouillards métalliques au col, au ventre, aux
hanches, c’est un rêve fait chair et qui sollicite aux voyageurs
de la pensée vers le mystère.


Het is of je in een wazig licht, gefixeerd door de flikkering van een edelsteen, het lichaam van een vrouw of liever gezegd de sfeer van een vrouwelijk lichaam, plechtig, omringd door sieraden vervluchtigd in metaalachtige mist rond haar hals, buik en heupen, ziet oprijzen.
Het is een vleesgeworden droom die de gedachten laat dwalen naar het mysterie.

Ce que promettent ces lèvres et ce qu’elles ne tiendront pas,
vers où attirent ces regards vaques et infinis comme les
teintes de la mer, en quels parfums et sur quelles fleurs
d’illusion ce nez respire-t-il ?

Wat beloven deze lippen en wat zullen ze niet vasthouden,
waartoe lokt deze vage en oneindige oogopslag met de tinten van de zee, welke geuren en welke denkbeeldige bloemen ademt deze neus?
L’apparition dans la hauteur d’un cadre, qui ne se frontonne
point, se dresse, les bras en croix, sans mains, comme
pour parodier la mort de celui qui était l’Espérance et
apportait sur terre la consolation.

De verschijning in de hoogte van een omlijsting, die je niet confronteert, zich opricht met gekruiste armen zonder handen,
alsof ze de dood van Degene die de hoop en troost bracht op aarde bespottelijk maakt.
Elle est avant tout décevante et attirante, elle fascine
lointainement comme un horizon qui solliciterait l’intelligence.
Elle n’est en rien brutale et la tentation qu’elle exprime est
spirituelle.

 

Zij is vooral bedrieglijk en aantrekkelijk; zij fascineert in het verschiet
als een gezichtseinder die zou solliciteren naar de intelligentie.
Zij is niet dierlijk en de verleiding die zij uitdrukt is spiritueel.

Sphinge délicate, exquise, raffinée, subtile ;
sphinge pour les perversités compliquées.
Sphinge pour ceux qui doutent de tout et qui fait douter du doute,
Sphinge pour les revenus de tout,
pour les lassés de tout, pour les incrédules de tout…

 

Sphinge delicaat, verfijnd, geraffineerd, subtiel;
Sphinge voor gecompliceerde perversiteiten;
Sphinge voor diegenen die aan alles twijfelen
en doet twijfelen aan de twijfel,
Sphinge voor die van alles teruggekomen zijn,
voor de vermoeidheid van allen, voor de ongelovigen helemaal…

Sphinge pour le sphinx lui-même.

 

Sphinge voor de sfinx zelf.

 

_______________________________________

 

De inleiding van Ward Ruyslinck van het bibliografische werk Sphinge van André Goezu:

Sfinx in de derde macht

De kunst heeft een zwoele blik: zij spreekt in zinnelijke tekens, in erotische symbolen, in verliefde verwondering. Terzelfdertijd schept, hérschept en ontraadselt zij, vaak zonder het zelf te weten, het mysterie van de onzichtbare menselijke krachtvelden, van de polarisatie tussen ziel en lichaam, van het ‘Ewigweibliche’ dat het muzisch ‘Männliche’ uitdaagt.
‘Das ewig Weibliche’, zegt Bert Schierbeek in De tuinen van Zen, ‘is ook een spiegel waar men doorheen moet. Het is een intrigerende spiegel omdat het een stuk verborgenheid herbergt, dat de man door creatief te zijn pas kan openbaren.’ En verwijzend naar Boeddha, lispelt hij: ‘Het karakter van de vrouw is geheimzinniger dan de weg die vissen onder water gaan.’
In zijn Sfinx heeft Fernand Khnopff, enkele millennia na Boeddha, dit mysterie in picturale poëzie vertaald, heeft hij dit ‘stuk verborgenheid’ verheven tot een orfische bovenwerkelijkheid binnen de bestaande werkelijkheid.
Op zijn beurt heeft Emile Verhaeren in een parafilosofische extase deze sibille aanschouwd, haar bewogen en bewonderend herschreven tot een ‘sphinge délicate, exquise, raffinée, subtile’.

Op een zondag (allicht een feestdag), heeft André Goezu in zijn Parijse atelier, via onnaspeurlijke transcendente communicatiekanalen, het visioen van de schilder en het getuigenis van de dichter ‘ontvangen’ en getransponeerd tot zwijmelblauwe, meekraprode en mosgroene abstracte scheppingen, tot wat hij zelf noemt ‘un grafisme serré et interrogatif’.
De naald van de kunstenaar schommelt bijna altijd heen en weer, tussen aardse verbazing en intuïtieve doorgronding, tussen realiteit en illusie, tussen gisteren en morgen.
In zijn magische Sphinge, zijn sfinx in de derde macht, staat de (ets)naald van Goezu trillend stil in verbaasde doorgronding, in illusionaire realiteit, in het geestelijke spanningsveld van het heden. Op een totaal andere manier dan Khnopff en Verhaeren – volkomen irrationeel en tegelijk sensueel – dringt Goezu in deze zes etsen tot de geheime roerselen van het vrouwelijke wezen door.

De tekst van ‘Sfinx in de derde macht’ is ook opgenomen in Ward Ruyslincks Open beeldboek.