annex 11 – noot 590

Brief ex-collega (brief in het Letterenhuis)

Een voormalige portier van het Museum Plantin-Moretus schreef aan Ruyslinck dat hij De uilen van Minerva wilde kopen, maar het nergens kon krijgen:

‘Als de helft waar is van wat ik heb gehoord en gelezen, dan krijgt dit boek een absolute ereplaats in mijn, bescheiden, bibliotheek. Wel vraag ik me af of het enige verandering zal brengen in de verziekte mentaliteit, zowel in het museum als op het stadhuis. Jammer dat u niet op de Centrale Aankoopdienst heeft gewerkt; hier had u uw hart kunnen ophalen. Kortom ik wil u feliciteren met uw boek. Ik kan uw gevoelens des te beter begrijpen, omdat ik zelf heel veel aanpassingsproblemen heb gehad, en zelfs nu na elf jaar dienst nog steeds heb. Een van mijn grootste problemen vormt het feit dat men de mens in zijn functie ziet, en men het hem zelfs kwalijk schijnt te nemen dat hij een grotere ontwikkeling of intelligentie aan de dag legt dan die voor zijn functie vereist is. Men kan dat op rekening van onwetendheid, domheid of jaloezie van betrokken superieuren schrijven, maar ondertussen moet ge er maar mee leven. Maar dat heeft u beter onder woorden gebracht dan ik het nu doe, en ik ga dus geen uilen naar Athene brengen door u zaken te vertellen die u al lang en breed bekend zijn.

P.S. Sorry voor het typewerk, maar ik heb zelf nog geen juffrouw Rikketik.’

Met dit briefje bewees de voormalige portier dat ook hij zijn humor tijdens zijn elfjarig ambtenarenleven niet had verloren.