annex 12 – noot 639

Het gedicht ‘Gelukkige liefde’ verwoord – tot de laatste drie regels – naar mijn gevoelen de woedende overwegingen van Alice uit bij het beluisteren van de verliefde taal van Raymond door de telefoon en haar ontdekking van zijn gelukkige liefde voor Monika.

Gelukkige liefde                                     Wisława Szymborska (1923 – 2012)

Gelukkige liefde. Is dat normaal,
verdient dat respect, heeft dat nut –
wat moet de wereld met twee mensen
die voor elkaar de hele wereld zijn?

Zonder enige verdienste tot elkaar verheven,
stom toevallig twee uit een miljoen en er toch van overtuigd
dat het zo moest gaan – als beloning waarvoor? voor niets;
het licht valt nergens vandaan –
waarom juist op hen en niet op anderen?
Is dat kwetsend voor ons rechtsgevoel? Jazeker.
Schendt dat onze zorgvuldig opgeworpen principes,
stoot het de moraal van zijn top? Zowel het een als het ander.

Kijk eens naar het gelukkige stel:
als ze zich nu een beetje inhielden,
ter wille van hun vrienden wat neerslachtigheid veinsden!
Hoor eens hoe ze lachen – aanstootgevend.
Wat voor taal ze bezigen – alleen schijnbaar begrijpelijk.
En dan al die vormelijkheden, poespas,
die subtiele verplichtingen jegens elkander –
het lijkt wel een complot achter de mensheid om!

Je kunt nauwelijks voorzien waartoe dit zou leiden,
als hun voorbeeld nagevolgd zou worden.
Waar zouden poëzie, religie nog op kunnen hopen,
wat zou men nog in ere houden en wat laten varen,
wie zou in de kring willen blijven.

Gelukkige liefde? Is dat echt nodig?
Tact en gezond verstand gebieden erover te zwijgen
als over een schandaal in de Hogere Sferen des Levens.
Prachtige kindertjes worden zonder haar hulp geboren.
Nooit ofte nimmer zou ze de aarde kunnen bevolken,
ze komt tenslotte zelden voor.

Laat de mensen die geen gelukkige liefde kennen
maar volhouden dat gelukkige liefde nergens bestaat.

Met dat geloof valt het hun lichter te leven, en te sterven.

Uit de bundel Einde en begin, Gedichten 1957-1997, deel ‘Elk geval’ (1972)
Uit het Pools vertaald door Gerard Rasch, Meulenhoff, 1999.