Ontwerp-toespraak van burgemeester Cools op 1 februari 1984 in het Prentenkabinet

Het zou van grote aanmatiging getuigen, als ik hier de lof zou gaan zingen van de Joodse kunst. Men moet geen open deuren willen intrappen. Ik geloot niet, om maar bij de plastische kunsten te blijven, dat iemand nog op de betekenis moet worden gewezen van figuren als Pissarro, Jozef Israëls, Chagall, Modigliani, Soutine, Zadkine en vele anderen, universeel talent dat zijn wortels en niet zelden ook zijn voedingsbodem in de Joodse ziel en volksaard vindt. Minder vertrouwd zijn wij met de Joodse grafische kunsten, maar als excuus kan ongetwijfeld gelden dat wij ook veel minder vertrouwd zijn met de niet-Joodse grafische kunsten. De grafiek is, evenals de tekenkunst, nog altijd min of meer een stiefdochter gebleven van de Kunst met een grote K. Het is een bescheidener, gereserveerder expressievorm, die duidelijk minder tot de verbeelding van de oningewijden spreekt dan de schilderkunst en de beeldhouwkunst.

En toch hebben wij hier in Antwerpen, dankzij de traditionele banden en goede relaties die wij altijd met de plaatselijke Joodse gemeenschap hebben gehad, aanzienlijke inspanningen gedaan om de Joodse grafiek – en niet alleen de grafiek, maar ook de Joodse kunst en Joodse cultuur in het algemeen – de plaats te geven die ze in het artistieke gebeuren van deze stad verdienen. De laatste tien, vijftien jaar hebben wij in dit opzicht zelfs hoog gemikt en onze deuren voor Israël en zijn artistieke zonen wijd opengezet. Ik doe maar lukraak een greepje uit het veel ruimere aanbod. In 1971 was Shaoul Smira te gast in Galerij Campo, en in datzelfde jaar stelden elf contemporaine Israëlische kunstschilders hun werk ten toon in het Romi Goldmuntz Centrum. Een overzichtstentoonstelling, gewijd aan ‘150 jaar Belgisch Jodendom’, kon in december 1980 in het Internationaal Cultureel Centrum bezichtigd worden. Anderhalf jaar geleden, in 1982, was hier, in het Stedelijk Prentenkabinet, de kalligrafe Malla Carl­Blumenkrantz met een opmerkelijke keuze uit haar werk te gast. Ondertussen bereidt de BRT-televisie, om de kroon op het werk te zetten, een documentair programma voor over ‘de geschiedenis van de Joden in de Nederlanden’, waaraan door enkele stedelijke musea (o.a. het Prentenkabinet) werd medegewerkt.

Het is waarschijnlijk niet verkeerd daaruit af te leiden dat de Joodse kunst in Antwerpen een hausse beleeft, waarin een aantal Belgische Joden, geboren of lange tijd werkzaam in de Scheldestad, mogelijk een stimulerende rol hebben gespeeld – ik denk daarbij aan Sam Herciger en zijn vrouw Edith Beck, aan Kurt Peiser, aan Victor-Karel Hageman, aan André Goezu. We zijn trots op wat zij gepresteerd hebben en wij rekenen ze min of meer tot de onzen.

En nu vandaag wordt ons, dankzij het Antwerps Comité van de Belgische Vrienden van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, de gelegenheid geboden om kennis te maken met het werk van 18 hedendaagse Israëlische graveurs. Zij geven allen hun persoonlijke visie op Jeruzalem, de oudste joodse stad, de residentie van koning David, waar ‘de lucht’ (ik citeer de Amerikaans-joodse Nobelprijswinnaar voor literatuur Saul Bellow) ‘’bevorderlijk is voor het denken’. Ook ‘de tederheid van het licht’ valt Bellow op, en ‘een helderheid, iets metafysisch dat door de kleuren wordt overgedragen’. Die tederheid van het licht, die helderheid en dat metafysische zijn ook, als ik goed kijk, in een groot deel van de hier gepresenteerde gravures aanwezig. Wat Bellow gezien heeft en aangevoeld hebben ook Arikha, Beeri, Pins, Rikman, Steinhardt en Ticho gezien en aangevoeld. De filosoof-romanschrijver en de plastische kunstenaars getuigen aldus, elk op hun manier, van het eeuwigheidsgevoel dat de bezoeker van Jeruzalem, de Heilige Stad, schijnt gewaar te worden. ‘Overal elders’ noteert Bellow ingetogen ‘sterft de mens en verdwijnt. Hier kan hij sterven en deel worden van iets anders’. Met die woorden heeft hij ongetwijfeld, als ik zo vrij mag zijn het zo te interpreteren, onrechtstreeks ook zijn geloof uitgesproken in het voortbestaan van de kunstenaar, die na zijn dood deel wordt van een grotere gemeenschap, het artistieke universum.

Geachte aanwezigen, het verheugt me zeer dat wij deze plejade moderne Israëlische kunstenaars in dit huis gastvrijheid mochten verlenen en ik hoop, nee ik verwacht, dat dit initiatief een succes zal worden, en dat dit succes op zijn beurt mag bijdragen tot een nog beter begrip en bijgevolg een nog groter wederzijds respect tussen de verschillende geloofsgemeenschappen en levensbeschouwelijke overtuigingen die in Antwerpen naast elkaar leven. Afgezien van de artistieke boodschap die ze brengen, mag van tentoonstellingen als deze immers verwacht worden dat ze een vreedzame dialoog helpen opbouwen tussen andersgezinde volksgroepen die veel te zelden de gelegenheid krijgen om elkaar te ontmoeten, te begrijpen en te waarderen. Mijn oprechte dank gaat dan ook naar de inrichters, omdat zij aan deze behoefte en verwachting hebben willen tegemoetkomen.